GRIMM

Title:HET DAPPERE KLEERMAKERTJE
Subject:FICTION Scarica il testo


Grimm
Het dappere kleermakertje

Op een mooie zomermorgen zat een kleermakertje op zijn tafel voor het raam. Hij had een goed humeur en was ijverig aan het naaien. Toen kwam een boerin de straat binnen en riep:
"Lekkere stroop te koop!" Dat klonk het kleermakertje goed in de oren. Hij stak zijn hoofd buiten het raam en riep:
"Kom maar hier, goede vrouw, hier kunt u wat van uw stroop verkopen!" De vrouw liep de drie trappen op met haar zware mand en moest alle potten voor het kleermakertje openmaken.
Tenslotte koos hij er een uit."Ja, deze lijkt mij het lekkerst," zei hij.
"Geeft u mij maar een kwart liter, goede vrouw, en als het iets meer wordt is het ook goed."
De vrouw, die gehoopt had hier goede zake te kunnen doen, gaf hem wat hij had gevraagd en vertrok in een boze steming.
"Nou, die stroop zal me goed doen," riep het kleermakertje uit,
"en me kracht en sterkte geven". Toen haalde hij het brood van de plan, sneed er een botermham af en smeerde die dik met de stroop.
"Dat zal me smaken," zei hij.
"maar ik zal eerst het vest afmaken voor ik een hap neem." Hij legde de boterham naast zich neer op de tafel en maakte van vreugde steeds grotere steken, terwijl hij verder naaide.
Ondertussen verspreidde zich de geur van de zoete stroop en lokte de vliegen naar zich toe die er al gauw in grote zwermen op gingen zitten.
"Hé, hé, wie heeft jullie uitgenodigd?" zei het kleermakertje en joeg de ongevraagde gasten weg. De vliegen lieten zich echter niet van de wijs brengen en bleven steeds terugkomen.
Toen werd het kleermakertje boos, hij greep een doek en sloeg onbarmhartig in op de rovers. Toen hij de doek wegtrok en telde, lagen er niet minder dan zeven vliegen met uitgestrekte pootjes dood voor hem.
"Ben jij zo'n flinke kerel?" zei het kleermakertje tegen zichzelf en bewonderde zijn eigen dapperheid.
"Dat moet de hele stad weten. Wat zeg ik? De hele wereld moet het horen!" Zijn hart klopte sneller van opwinding. Haastig maakte hij een ceintuur voor zichzelf, waar hij met grote letters op borduurde: Zeven in één klap! Toen deed hij de gordel om en wilde de wereld intrekken, omdat hij vond dat de handelsstad te klein was voor zijn dapperheid. Voor hij vertrok, zocht hij in zijn huis naar iets wat hij nog mee zou kunnen nemen. Het enige wat hij vond, was een kaasje dat hij in zijn zak stak. Bij de stadspoort ontdekte hij een vogel die zich in het struikgewas had verward en die hij bij de kaas in zijn zak stopte. Zij weg bracht hem naar een berg. Op het uiterste topje zal een geweldige reus. Het kleermakterje liep kalm op hem af en sprak hem toe:
"Goedendag, kameraad, u zit daar zo niets te doen en de wereld te bekijken. Ik ben zopas de wereld ingetrokken, om te kijken of er niet iets voro mij dapperheid te doen is. Heeft u geen zin om mee te gaan?" De reus keek het kleermakertje verachtelijk aan en snauwde:
"Jij, sufferd! Jij klein onderkruipsel!"
"Ho, ho, wacht eens even!" antwoordde het kleermakertje; hij knoopte zijn jas los en liet de reus zijn ceintuur zien.
"Hier kan je lezen wat voor man ik ben." De reus las:
"Zeven in één klap!" en hij dacht dat het kleermakertje zeen mensen in én slag had verslagen. Dat maakte wel indruk. Maar hij wilde hem eerst op de proef stellen. Hij pakte een steen op en kneep er zo hard in, dat het water er uitstroomde.
"Dat doe je me zeker wel na," zei de reus,
"als je zo sterk bent."
"Meer niet?" vroeg het kleermakertje.
"Dat is toch kinderwerk." Hij haalde de weke kaas uit zijn zak en drukte hem zodanig in elkaar dat het sap er uitliep. De reus wist niet wat hij moest zeggen en kon het niet geloven. Toen pakte hij een steen en wierp die zo hoog dat men hem nauwelijks kon zien.
"Doe jij dat maar eens na, kereltje!"
"Aardig geworpen" meende het kleermakertje,
"maar die steen is toch weer op de aarde teruggevallen. Ik zal er een gooien, die nooit meer terugkomt."
Hij haalde de vogel uit zijn zak en wierp die in de lucht. De vogel was blij met zijn vrijheid, steeg op en kwam niet meer terug.
"Wat dacht je daarvan kameraad?" vroeg de held aan de reus.
"Gooien kan je wel," gaf de ander toe,
"maar nu zullen we eens kijken of je ook behoorlijk wat kan dragen." Hij ging de kleermaker voor naar een machtige eik, die daar op de grond lag en zei:
"Als je sterk genoeg bent, help me dan die boom uit het bos dragen."
"met genoegen," antwoordde de kleine man,
"neem jij de stam dan maar, dan neem ik de kroon; die is toch het zwaarst." De reus nam de stam op zijn schouder en het kleermakertje ging op een tak zitten. Daar de reus zich niet kon omdraaien, zag hij niet dat hij de hele boom, plus het kleermakertje, moest voortzeulen.
Deze laatste zat vrolijk op een tak, liet zijn benen bungelen en floot een liet, alsof het dragen van een boom eigenlijk kinderspel was. De reus kon al gauw niet meer en na een tijdje riep hij:
"Opgepast, ik moet de boom laten vallen." Het kleermakertje sprong daarop behendig op de grond, en pakte de boom met twee armen beet, zodat het net leek alsof hij hem gedragen had.
Hij riep spottend:
"Nou ben jij zo'n grote vent en dan kan je nog niet eens een boompje dragen." De reus keek verbaasd neer op de kleine man en zei:
"Omdat jij dan zo'n stevige kerel bent, mag je bij ons in het hol overnachten." Het kleermakertje volgde hem. Toen ze bij het hol kwamen, zag hij daar nog meer reuzen rond eengroot vuur zitten en ieder van hen had een heel gebraden schaap in zijn hand waar hij van zat te kluiven. De reus liet het kleermakertje een bed uitkiezen en raadde hem aan maar eens goed uit te slapen. Het bed was echter veel te groot voor onze held. Hij moest gewoon in een hoek ervan kruipen. Toen het al na middernacht was en de reus meende dat het kleermakertje diep in slaap lag, pakte hij een grote ijzeren stang en slag met één slag het bed in tweeën. Hij dacht dat hij het kereltje nu wel de genadeslag had gegeven. Het kleermakertje trok echter verder. Nadat hij een lange wandeltocht had gemaakt, belandde hij in de tuin van een koninklijk paleis en omdat hij er moe was, liet hij zich in het gras vallen en was al snel in dromenland. Terwijl hij daar zo lag te slapen, kwamen er mensen, die op zijn gordel lazen:
"Zeven in één klap!"
"Och," zeiden ze,
"dat moet me een mannetjesputter zijn!" En ze gingen naar hun koning, vertelden hem van de slapende man en meenden dat in tijden van oorlog zo'n persoon van onschatbare waarde zou zijn. De koning vond dat ook en hij stuurde een van zijn hofmensen om het kleermakertje uit te nodigen voor een functie in zijn leger. De afgezant ging en deed het aanbod.
"Maar daar ben ik speciaal voor gekomen," antwoordde het kleermakertje.
"Ik ben bereid om in dienst van de koning te treden." Toen werd hij eervol aan het hof van de koning ontvangen. De oude krijgslieden van de koning mochten de kleermaker helemaal niet en wensten dat hij nooit was gekomen.
"Als wij in strijd met hem komen, dan vallen er elke keer zeven," zeiden ze tegen elkaar.
"Dat kunnen we niet hebben." Dus gingen ze allemaal naar de koning en boden hun ontslag aan. De koning vond het droevig dat hij om die ene al zijn trouwe dienaren moest verliezen, en ook hij wenste dat hij nooit gekomen was. Maar hij durfde hem niet weg te sturen, want hij zou dan wel eens door zijn geweldige kracht in staat kunnen zijn hem van de troon te stoten en die zelf te bestijgen. Eindelijk vond de kong er iets op. Hij liet het kleermakertje bij zich komen en vertelde hem het volgende: In een van de bossen van zijn rijk woonden twee reuzen, die met roven, moorden en branden grote schade berokkenden. Niemand kon ze zonder levensgevaar benaderen. Als hij nu deze twee reuzen wist te verslaan en te doden, zou hij de koning zijn dochter tot vrouw krijgen en het halve koninkrijk erbij. Honderd ruiters zouden met hem optrekken en hem bijstaan.
"Dat is wel wat," dacht het kleermakertje,
"een mooie prinses en een half koninkrijk krijg je niet elke dag aangeboden."

Het kleermakertje trok erop uit en de honderd ruiters volgden hem. Toen zij bij het bos kwamen, zei hij tegen zijn begeleiders: "Blijf maar hier, ik zal het alleen wel met die reuzen uitvechten."
Toen ging hij het bos en keek om ...