GRIMM

Title:DE WOLF EN DE ZEVEN GEITJES
Subject:FICTION Scarica il testo


Grimm
De wolf en de zeven geitjes

Er was eens een oude geit die zeven jonge geitjes had. Als een echte moeder hield ze heel veel van haar geitjes. Op een dag wilde de oude geit voor haar hongerige kroost eten halen uit het bos. Toen riep ze hen alle zeven bij zich en zei: "Lieve kinderen, wees op je hoede voor de wolf terwijl ik weg ben, want hij is slecht en gemeen; als jullie hem binnenlaten, eet hij jullie allemaal met huid en haar op. De booswicht verkleedt zich vaak, maar je herkent hem onmiddelijk aan zijn schorre stem en zwarte voeten."
De geitjes zeiden: "Lieve moeder, we zullen goed oppassen en de deur niet voor hem opendoen. U kunt zonder zorgen weggaan!"

Gerust nam de moeder afscheid en ging op weg.
De wolf had echter vanuit de verte gezien wat er gebeurd was en dacht nu bij zichzelf: "Die zeven jonge geitjes zulle me best smaken!"
Hij sloop voorzichtig naar binnen in de huiskamer, waar de geitjes vrolijk aan het spelen waren.
En omdat hij zo begerig en hongerig was, wilde hij niet langer wachten en klopte meteen ongeduldig op de deur. De geitjes riepen: "Wie is daar?"
"Ik ben het," zei de wolf, "maak maar open, lieve kinderen, jullie moeder heeft voor iedereen een cadeautje meegebracht!" Maar de geitjes hoorden meteen aan de schorre stem dat het niet hun moeder was, maar de boze wolf.
"Wij doen niet open!" riepen ze. "Jij bent onze moeder niet. Die heeft een zachte, lieve stem en jouw stem is grof, jij bent de wolf!"

De schurk werd daarop ontzettend boos en sloop weg. Maar de geitjes speelden verder en waren heel blij dat ze zo slim waren geweest.
De wolf gaf zijn plan echter nog niet op.
"Die schorre stem heeft me dus verraden," dacht hij bij zichtzelf. En toen herinnerde hij zich plotseling eens gehoord te hebben dat krijt de stem hoger doet klinken.
"Ik heb het gevonden!" riep hij uit en zo snel zijn benen hem konden dragen, rende hij naar het dichtsbij zijnde dorp. De drogist schrok verschrikkelijk toen de wolf zijn winkel binnenkwam, waarbij hij zijn ogen wild liet rollen.
"Geef me een stuk krijt," gromde hij, "maar vlug een beetje, anders word ik boos!"
De winkelier was zo bang, dat hij de wolf een groot stuk krijt voor niets gaf, als deze maar zo snel mogelijk uit zijn zaak wilde verdwijnen.

Onderweg terug naar zijn prooi, at de wolf het stuk krijt op. Na een tijdje merkte hij inderdaad dat zijn stem zacht en zuiver was geworden. Blij liep hij op het geitenhuis af."Nu zullen ze er wel inlopen," bedacht hij likkebaardend. Hij klopte op de huisdeur en riep: "Doe open, lieve kindertjes, jullie moeder is er en ik heb voor allemaal een presentje meegebracht!"
De geitjes hoorden dat de stem helemaal niet schor meer was en één wilde al de grendel terugschuiven, toen een ander opmerkte: "Onze moeder heeft gezegd dat de wolf zich kan vermommen. Laten we, vóór we opendoen, eerst even kijken of de poten wit of zwart zijn!" De anderen waren het daarmee ens en ze riepen: "Leg eerst je voet op het raamkozijn, zodat we kunnen zien of je werkelijk onze moeder bent!" Geërgerd hield de wolf zijn voet voor het raam en de geitjes zagen dat die zwart was.
"Wij doen niet open. Onze moeder heeft geen zwarte voeten als jij, maar haar poten zijn sneeuwwit. Jij bent de wolf!" De slechterik werd daar zo boos over, dat hij bijna zichzelf had opgegeten. Maar hij kwam al gauw tot rust en bedacht toen een slim plan.

Weer ging hij naar het dorp, maar deze keer ging hij naar de bakker. Daar trok hij een treurig gezicht en jammerde: "Ach, lieve bakker, ik heb mijn voeten gestoten en die doen nu zo'n pijn! Strijk alstublieft een beetje deeg over mijn voeten, dan koelt het zeker wat af!"De bakker, die een vriendelijk man was, zei: "Eigenlijk zou ik het niet moeten doen, jij oude deugniet, maar als ze nu zo'n erge pijn doen, zal ik je toch maar helpen."
En hij smeerde wat deeg op de voeten uit.
"Hartelijk dank!" zei de wolf, met een listige glans in zijn ogen, en hinkte de bakkerswinkel uit.
"Zo, nu zijn mijn voeten plakkerig van het deeg," zie hij bij zichzelf, "en nu nog wat mooi, wit meel erop en mijn poten zijn hagelblank!"
"Het best kan ik naar de molenaar gaan," bedacht hij, "de molen staat niet ver van het geitenhuis af en onderweg zal ik mijn poten zo schoon mogelijk houden. Maar ik moet mij wel haasten, anders komt de moedergeit thuis en dan is al die moeite voor niets geweest."
Toen hij bij de molen aankwam, bonsde hij ongeduldig op de deur. De molenaar deed open en was stomverbaasd toen hij de wolf buiten zag staan. Deze zei echter: "Kijk niet zo stom en gooi onmiddelijk wat meel over mijn poten!" De molenaar dacht dat de wolf zeker weer iemand wilde bedriegen en hij weigerde.
Maar het ondier gromde boos en zei: "Als je het niet doet, eet ik je met huid en haar op!" Dat maakte de man doodsbang en hij maakte de wolfspoten helemaal wit. Zonder een woord van dank verliet de wolf onmiddelijk de molen.

Voor de derde maal klopte hij op de deur van het geitenhuis en zei: "Maak toch open, kindertjes, jullie lieve moedertje is thuisgekomen en die heeft voor ieder van jullie iets uit het bos meegebracht!"
De geitjes antwoordden weer: "laat ons eerst je poten zien, zodat wij kunnen kijk of jij werkelijk ons lieve moedertje bent!" De wolf liet een poot voor het raam zien en toen ze die zagen, maakten zij de deur open.
Daar stortte de wolf zich naar binnen. Wat schrokken die geitjes! In hun angst renden zij kriskras door de kamer en probeerden zich te verbergen. De ene sprong onder de tafel, de tweede in het bed, de derde in de kachel, de vierde in de keuken, de vijfde in de kast, de zesde onder de waskom, de zevende echter, de jongste van allemaal, sprong in de grote staande klok.
Wild rollend met zijn rode ogen, bleef de wolf even staan en riep uit: "Dat gedoe help jullie tochn niets, ik vind jullie allemaal!" en hij liep naar de tafel, naar het bed, naar de kachel, naar de keuken, naar de kast en naar de waskom. Op het jongste na, dat hij niet kon vinden, had hij alle geitjes verslonden.
Maar omdat hij met de zes toch wel genoeg had gegeten en heel moe was, zocht hij niet meer verder. Hij liep het huis uit, zonder de buitendeur dicht te doen, en ging in de buurt onder een boom liggen. Al gauw viel hij in slaap en lag hij hard te snurken.

Niet lang daarna kwam de oude geit thuis. Ze wist niet waarom, maar onderweg was zij plotseling door een hevige angst voor haar kinderen overvallen, en ze had zich zo gehaast dat ze veel vroeger weer thuis was gekomen dan verwacht was.
Ach, en wat stond haar daar te wachten! De huisdeur stond wagenwijd open. Toen ze in de kamer om zich heen keek, bleeft haar hart bijna stilstaan. De tafle was omvergeworpen, de stoel en banken over de hele kamer verspreid.
De waskom lag in scherven, dekens en kussens waren van het bed getrokken en de veren vlogen in het rond. IN de keuken lag het servies op de grond. De kastdeuren stonden open en het speeldgoed van de kinderen was in elkaar getrapt. Toen begreep de geit wel wat er gebeurd was, maar ze had toch nog een sprankje hoop en ze begon te zoeken of er niet nog een paar van haar kinderen in leven waren.
Maar hoe ze ook om zich heen keek, ze kon niets ontdekken. Ze riep na elkaar de namen van haar geitjes, maar er kwam geen antwoord. Eindelijk, toen ze bij de jongste kwam, antwoordde een klein stemmetje: "Lieve moeder, ik zit in de klok, ik ben zo bang." Ze liep snel op het ouder uurwerk af en haalde haar kind te voorschijn.
Huilend en steunend verteld het geitje hoe de wolf was gekomen, maar dat ze hem niet hadden binnengelaten omdat zijn stem schor had geklonken.
De tweede keer was zijn stem zacht geweest, maar ze hadden hem aan zijn zwarte voet herkend en de deur daarom niet opengedaan. Maar de derde keer had hij een zachte stem gehad en ook zijn poten waren helemaal wit geweest en toen hadden ze allemaal gedacht dat het hun moeder was.
Het geitje ging nog harde huilen en ging toen hortend en stotend verder: "Ja, en toen heeft hij al mijn zusjes opgegeten." Ook bij de oude geit stroomden de tranen rijkelijk en in haar verdriet liep ze naar buiten en het kleine geitje volgde haar. Toen ze in de wei waren, zagen ze daar de ...